zaterdag 15 november 2014

Wolf and Fear

Het jaar 2014 telt nog 47 dagen. Om de pijn te verlichten van het korter worden der dagen breng ik u elke dag één van mijn persoonlijke, met zorg samengestelde, top 100 nummers aller tijden, met aan elk nummer een associatief verhaal of gedicht verbonden.  

Nummer 47: Ulver - Wolf and Fear
https://www.youtube.com/watch?v=57pPK9LIa34


Kris stapte zwoegend tussen de bomen door. Hij zag door de vers gevallen sneeuw in de verte het houten kerkje opdoemen. De lucht was opgeklaard, de wind was gaan liggen en bovenaan de hemel stond een grote heldere maan. Het maanlicht reflecteerde sterk op het witte bos waardoor het uitzonderlijk licht was voor de nacht.
Kris keek naar het gezicht van Sverd, die geforceerd lachend naar hem terugkeek, zijn grote neus een beetje optrok en zijn voortanden een beetje ontblootte. Wat is hij toch lelijk, dacht Kris, wat zou hij van zichzelf vinden als hij in de spiegel kijkt? Dan ziet hij die zwarte krieloogjes, die scherpe heksenneus en dat steenpuistachtig knobbeltje op zijn onderkin. En toch heeft hij meer meisjes gehad dan iedereen in het dorp.
'Wat heb je in je tas zitten?' vroeg Sverd
'Gedroogd hout en wat aanmaakblokjes,'
'Ik heb kerosine bij me.'
'Kerosine? Hoe kom je nou weer aan kerosine?'
'Van mijn vader gejat.' Sverd grijnste en stak zijn hand op als teken even te stoppen. Hij haalde een pakje sigaretten uit zijn borstzak, gaf er één aan Kris en stak er zelf één op. De twee jongens rookten zwijgend hun sigaret op en liepen het laatste stuk richting de kerk. Ze kwamen tot stilstand voor het sobere houten gebouw aan de rand van het bos. Aan de linkerkant van de kerk was een begraafplaatsje en aan de rechterkant was een klein parochiehuis. Er brandde nergens licht.
'Hoe komen we naar binnen?', vroeg Kris.
'Gewoon, via de voordeur van de kerk natuurlijk. Het is een kerk, die zijn niet op slot.'
Ze deden de krakende deur open en stapten het door twee kaarsen verlichte gebouwtje in. Het was een kerk met weinig opsmuk. Er hing één houten beeld van de gekruisigde Jezus die uit zijn ogen bloedde. Verder stonden er wat houten bankjes en was er een preekstoel naast het beeld. Sverd grijnsde en liep meteen naar het beeld toe.
'Wat ga je doen?'
'Kijk maar' en hij haalde zijn lid uit zijn broek en begon tegen het beeld aan te plassen. Kris wist niet goed wat hij er van moest vinden. Ze waren hier om de kerk af te branden, niet om over Jezus heen te urineren. Aan andere kant maakte het ook niet uit; de kerk zou toch volledig vernietigd worden, het beeld incluis. 'Haha, dat had ik altijd al eens willen doen.'
'Zullen we het vuur gaan maken, ik wil hier niet lang zijn.'
'Hoezo niet? Ben je bang dat God je ziet?'
'Nee, gewoon, ik wil niet dat iemand ons ziet. Laten we gewoon beginnen.' Kris haalde zijn aanmaakblokjes uit zijn tas en begon er wat takken geordend om heen te plaatsten, als het begin van een kampvuurtje.
'Wat ben je aan het doen? Ik heb kerosine weet je nog?' Sverd haalde de driekwart volle jerrycan uit zijn rugtas en begon het brandbare spul meteen rond te strooien over de banken die hij tegelijkertijd met geweld om trapte. Het lawaai zinde Kris geenszins en hij verzon snel iets om Sverd op te laten houden.
'Wacht even, laten we de laatste resten van de jerrycan over jouw pisbeeld heen gooien. Dat lijkt me een mooi gezicht.' zei Kris die het bevuilde beeld graag weg wilde hebben.
'Ok' zei Sverd die de jerrycan over het hoofd leeg gooide. 'Aan jou de eer het vuur aan te steken!'
'Ik?' Kris keek vertwijfeld in de gepijnigde ogen van het beeld.
'Wat, je gaat nu toch niet terug krabbelen?'
'Nee, nee, geef me je lucifers.' Kris stak de lucifer aan en gooide het naar het beeld, maar er gebeurde niets.
'Je moet het vuur ertegen aan houden, anders verdrinkt de vlam.'
'Maar dan verbrand ik straks.'
'Laat mij het doen dan.' Sverd griste de lucifers uit Kris zijn handen, stak er één aan en hield tegen het voorhoofd van het Jezusbeeld aan. Het vatte vlam en binnen luttele seconden stond het hele beeld in brand.
'Dat ziet er mooi uit toch? Een brandende Jezus is een Jezus die het liefste zie', zei Sverd en hij moest hard lachen. Kris zag de gepijnigde ogen hem aanstaren forceerde ook een glimlach. Hij wist niet meer wat hij moest denken.
Vanuit de achterkant van de kerk hoorden ze opeens een dreun, alsof er iets viel.
'Doe je capuchon op! Niemand mag je zien.' fluisterde Sverd. 'Rennen'. De jongens renden de kerk uit, waar het vuur inmiddels om zich heen begon te slaan.

Max lag al een paar uur op bed en staarde al even lang met open ogen naar het plafond. Vroeger sliep ik altijd als een roos, dacht hij. Vroeger was alles makkelijker lijkt het. Hij draaide op zijn linkerzijde, maar toen hij merkte dat zijn heup weer begon te zeuren draaide hij terug op zijn rug. Hij gaapte, hij zuchtte en hij piekerde. Hij piekerde over God en zijn ooit rotsvaste geloof in diens bestaan. Hij piekerde over de zin en het doel van zijn leven als twijfelende priester en hij piekerde over de rol die hij vertolkte in zijn gemeenschap. Maar vooral zat hem een voorval van een maand geleden dwars.
Nadat hij had staan preken voor een bijna lege kerk kwam Karin hem iets vragen over de preek. Ze was een van de trouwste kerkgangers in het dorp en had nooit een dienst op zondag gemist, tenminste Max kon zich geen dienst meer heugen zonder het verschijnsel van de kleine, magere vrouw. Max was aan één kant op haar gesteld, maar aan de andere kant bang voor haar scherpe blik op kerkelijke zaken en haar recht voor je raap uitspraken. Hij geloofde er heilig in dat zij de enige in het dorp was die werkelijk naar ieder woord van al zijn preken luisterde en hoewel dat bemoedigend was, had het ook iets engs. Alsof er iemand is die constant op je vingers kijkt, die altijd over je schouder meekijkt of je het wel goed doet. Na de preek verdween ze meestal vrij snel, maar die dag was ze blijven hangen.
'Vader Max', zei ze, 'ik had niet het gevoel dat u achter uw woorden stond vandaag'.
'Hoe bedoelt u?' vroeg Max met een glimlach. Hij wist echter dat ze gelijk had, hij had niet achter zijn woorden gestaan en had sommige dingen die dag zelfs extra aangedikt om daar voor zichzelf voor te compenseren.
'Dat weet u donders goed vadertje. U stond niet achter uw woorden vandaag. Ik las twijfel in uw ogen en hoorde wantrouwen in uw stem.'
'Maar Karin..'
'Nee, u hoeft zich niet te verontschuldigen en u moet zich niet laten verleiden zich tot leugens te wenden om mij een plezier te doen. Het gaat om uw eigen geloof en uw eigen verbinding met God. Ik hoop dat u er de komende week over zal contempleren en dat u volgende week weer bij zinnen bent gekomen.'
Max stond met een mond vol tanden, maar wist dat ze gelijk had. De volgende week wist hij haar blijkbaar niet te overtuigen want de dienst erna was Karin niet meer komen opdagen. Het had hem ernstig doen schrikken en hij had sindsdien steeds slechter geslapen.

Hij stond op uit bed. Soms is het beter een nachtelijke wandeling te maken dan slechts naar het plafond te liggen staren. Hij liep naar de keuken in zijn huis om even een glaasje water te pakken en hoorde toen lawaai komen uit het kerkje wat aan zijn huis vast zat. Het klonk alsof er allemaal dingen op de grond vielen. Hij liep terug naar zijn slaapkamer om een dikke trui aan te trekken, want het kon ijzig koud zijn in de kerk en de kou kon op zijn reuma slaan. Terwijl hij zijn trui aantrok hoorde hij iemand hard lachen in de kerk. Het galmde helemaal door tot aan zijn slaapkamer. Hij liep zo snel als hij kon richting de deur van de kerk.
Toen hij de deur open deed zag hij rook en de ruggen van twee jongen. Hij wilde op ze aflopen, maar in zijn haast vergat hij de hoge drempel onder de deurpost en hij viel hard op zijn linkerzij. Hij kermde en hoorde de jongens uit de kerk wegrennen. Hij probeerde op te staan, maar zijn heup deed zo veel pijn dat hij nergens de kracht kon vinden om zichzelf omhoog te hijsen. Een paar minuten bleef hij roerloos op de grond liggen om op krachten te komen. Hij rook een stinkende gaslucht en hoorde de vlammen inmiddels hevig tekeer gaan. Ik moet het vuur doven, dacht hij, anders gaat straks de hele kerk ten gronde. Met zijn armen duwen hij zichzelf van de grond af en hij keek in de priemende ogen van de vlammende Jezus. Hij liep erheen om op een of andere manier het vuur uit te maken, maar een steekvlam van de in brand vliegende kerosine op de banken belette hem nog verder te gaan. Zijn haar en zijn trui stonden in brand en hij schreeuwde. Ik moet de sneeuw in, ik moet in de sneeuw rollen. Hij strompelde naar buiten terwijl de vlammen snel zijn hoofd introkken. Hij dook in de sneeuw en hoorde zijn lichaam sissen. Met de geur van verbrand vlees in zijn neus raakte hij buiten westen.

(Wordt vervolgt)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten